Lezing: De opheffing van kloosters aan het einde van de achttiende eeuw, in het bijzonder in het tegenwoordige Midden-Limburg

23-11-2011Terug naar Geschied- en heemkundige kring "Het Land van Thorn"Woensdag
23-11-2011
Zaal D'n Ingel, Thorn
Nadat de Franse revolutionaire legers in november 1794 het Maasland definitief hadden bezet, zorgden zij als nieuwe machthebbers voor fundamentele veranderingen.

Beschrijving

Spreker van deze avond is de heer mr. Jacques van Rensch uit Gronsveld. Hij studeerde rechten aan de KU Nijmegen met als specialisatie Nederlands recht en aan de Rijksarchiefschool te Utrecht. Hij is thans werkzaam als rijksarchivarisin Limburg en verbonden aan het Regionaal Historisch Centrum Limburg te Maastricht. Een van de grote objecten waaraan hij momenteel werkt is de inventarisatie van het archief van de abdij Thorn. Van de spreker ontvingen wij de volgende toelichting op zijn lezing. Nadat de Franse revolutionaire legers in november 1794 het Maasland definitief hadden bezet, zorgden zij als nieuwe machthebbers voor fundamentele veranderingen in het politieke, bestuurlijke en algemeen maatschappelijke bestel. Het veroverde gebied werd ingelijfd bij Frankrijk en de bestaande - soms eeuwenoude - bestuurlijke en rechterlijke instellingen werden vervangen door nieuwe instellingen naar Frans model. Ook de verhouding tussen Kerk en Staat veranderde fundamenteel en ging gepaard met opheffing of secularisatie van bestaande religieuze instituten zoals kapittels en kloosters. Die houding tegen de Kerk in het algemeen en religieuze instituten in het bijzonder kwam voort uit ideologische en zakelijke motieven. Ideologisch stonden de ideeën uit de Verlichting over menselijke vrijheid op gespannen voet met de gebondenheid aan God en Kerk, die kenmerkend is voor het leven van religieuzen. Anderzijds liet de op zwart zaad zittende revolutionaire staat haar begerig oog vallen op het omvangrijke vermogen van kerkelijke instellingen. In de Limburgse geschiedschrijving van de 19e en 20e eeuw is de secularisatie in de Franse tijd als een ingrijpende en controversiële gebeurtenis beschouwd. Ingrijpend omdat de plotselinge nationalisatie van grote hoeveelheden kerkelijk goed heeft bijgedragen aan de opkomst van ‘nieuwe rijken’ onder de hogere burgerij, controversieel omdat die kopers van ‘zwart goed’ op weinig sympathiek konden rekenen bij meer traditioneel ingestelde lagen binnen de bevolking. Toch behoeft dit beeld enige nuancering. Secularisatie van kerkelijke instellingen was in deze streken in de tweede helft van de achttiende eeuw geen onbekend fenomeen. In 1773 werd de orde der jezuïeten, met o.a. kloosters in Maastricht en Roermond, opgeheven en in 1782 maakten de Staten-Generaal in Maastricht een einde aan de ruzies tussen de paters antonieten door hun klooster op te heffen. Het meest ingrijpend waren evenwel de maatregelen die Keizer Jozef II voor de Oostenrijkse Nederlanden afkondigde en die in 1783 culmineerden in een decreet tot opheffing van ‘nutteloze’ kloosters. In de ogen van de keizer waren dat alle kloostergemeen- schappen die zich niet met onderwijs, ziekenzorg of zielzorg bezighielden. Hun bezit-

Keizer Jozef II
Afbeelding afkomstig van rkk
tingen zouden beter de Staat ten goede komen voor de bestrijding van maatschappelijke problemen. Ook in Roermond werd een aantal ‘onnutte’ kloosters door dit lot getroffen. Hun goederen werden geïnventariseerd en verkocht, de religieuzen op pensioen gesteld. Stukken uit kerkinboedels kwamen in de omgeving terecht, zoals het hoogaltaar van de kapel der karthuizers dat naar de stiftskerk van Thorn werd overgebracht. Het hele proces lijkt aanvankelijk zonder grote beroering te zijn verlopen,
zoals bijvoorbeeld bij de karthuizers, kruisheren, de dominicanessen van Maria Wee, de augustinessen van Mariagarde, de clarissen, carmelitessen en de cellezusters van de Godsboomgaard. Maar er was ook tegenwerking zoals bij de penitenten-recollectinnen, die in 1787 werden opgeheven en de Munsterabdij, die haar bestaan wist te rekken tot aan de definitieve opheffing in 1797. Merkwaardig genoeg ontstond er zelfs nieuw kloosterleven in Roermond, toen in 1786 de adellijke norbertinessen uit Houthem-Sint Gerlach zich in de gebouwen van de lege karthuis vestigden, ook al was het de bedoeling dat hun gemeenschap zou uitsterven. De Brabantse Revolutie die in 1789 uitbrak schortte de verdere secularisatie weliswaar op, maar betekende slechts uitstel. In 1796-1797 maakten

Munsterabdij Roermond 18e eeuw
Afbeelding afkomstig van Wikipedia (Nederlands)
Franse revolutionairen echter een definitief einde aan de nog resterende kloostergemeen-schappen, zoals die van de ursulinen, franciscanen en Munsterabdij De opheffing van de Roermondse kloosters had ook gevolgen voor het omringende buitenland (Pruisische, Staatse en Luikse gebieden) aangezien verschillende religieuze instellingen daar geld en goed bezaten (bijvoorbeeld tiendrechten, landerijen en geld belegd bij gemeenten). De machthebbers in deze territoria volgden de ontwikkelingen
bij hun buren nauwgezet en probeerden daar ook een graantje van mee te pikken. Op de westelijke Maasoever begon de secularisatie na de komst van de Fransen in 1797. Hier werden getroffen de kloosters Sint Elisabethsdal en Mariaschoot in Nunhem, Keizerbosch in Neer en de abdij Thorn. De instituten als zodanig verdwenen en de goederen werden verkocht, maar de lotgevallen van de religieuzen (van zeer diverse signatuur) waren zeer verschillend. De adellijke stiftsdames van Thorn waren naar Essen vertrokken, totdat ook dit instituut in 1802 werd opgeheven, de nonnen van Keizerbosch vertrokken naar Brabant, de paters van St. Elisabethsdal vonden veelal een onderkomen in de omgeving. Opmerkelijk is dat een deel van de zusters van Mariaschoot nog een aantal jaren min of meer in de illegaliteit als gemeenschap bleef bestaan op het huis Waerenberg. De geschiedenis van de secularisatie in Midden-Limburg beslaat daarmee een periode van ongeveer twintig jaar. Er kan dus niet van een abrupt einde worden gesproken. Toch moet het een ingrijpende operatie zijn geweest, met grote gevolgen. In de eerste plaats denken we aan de religieuzen die, al dan niet voorzien van slecht betaald staatspensioen, op straat kwamen te staan. Gebouwen werden afgebroken of veranderden van bestemming, inboedels en het kunstbezit van kerken en kloosters raakten verspreid, landerijen werden verkocht. Enkele uitzonderingen daargelaten zouden pas weer vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw nieuwe kloosters in Limburg ontstaan. Gezien de interessante zaken die tijdens deze lezing aan de orde komen, verwacht het bestuur van de organiserende kring weer veel belangstellenden. Zoals steeds zijn geïnteresseerden, ook niet-leden van de Geschied- en Heemkundige Kring “Het Land van Thorn”, van harte welkom op deze avond. Leden van de organiserende kring hebben vrije toegang, van niet-leden wordt een bijdrage gevraagd van € 1,50.